Werken volgens een kwaliteitscyclus
Het programma School en Omgeving van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap startte in 2022 met als doel kansengelijkheid onder kinderen en jongeren te vergroten door tijdens hun basis- en middelbareschooltijd extra activiteiten aan te bieden. Op veel plaatsen in Nederland werken coalities van scholen, gemeenten en partijen rondom een school of in de wijk samen aan programma’s met extra activiteiten die kinderen en jongeren in hun ontwikkeling stimuleren. Activiteiten waarmee kinderen en jongeren erachter komen waar ze goed in zijn, leren op zichzelf te bouwen en de wereld te ontdekken. Het programma School en Omgeving geeft deze zogenaamde ‘verrijkte schooldagen’ een impuls met een subsidieregeling.
De subsidieregeling School en Omgeving richt zich specifiek op kinderen en jongeren in Nederland die dit het hardst nodig hebben. Dit zijn kinderen en jongeren die door hun thuissituatie of de plek waar ze wonen minder toegang hebben tot activiteiten zoals sport, cultuur, techniek en natuur. Scholen die gebruikmaken van de subsidieregeling School en Omgeving moeten in
hun plan van aanpak aangeven naar welk aanbod, welke ontwikkelgebieden en naar welke kwaliteit wordt gestreefd. Binnen twee jaar moet een lokale coalitie een kwaliteitsplan opstellen.
Maar wat is een kwaliteitsplan? Wanneer is het buitenschoolse aanbod kwalitatief goed, hoe beoordeel je de kwaliteit van activiteiten en hoe meet je of ze effect hebben? Deze en andere vragen vormden de aanleiding om ervaringen van coalities in het
land te verzamelen. En wat blijkt, scholen en gemeenten gebruiken verschillende methoden om de kwaliteit van het aanbod te beoordelen en te monitoren. Lees in dit magazine van de Gelijke Kansen Alliantie een interview over het werken volgens de kwaliteitscyclus in de OML.
“We hebben met een school die een rijke schooldag wilde opzetten de hele cyclus doorlopen. We zijn begonnen met vragen stellen. De school kwam bij ons met de vraag ‘Wij willen het aanbod verrijken voor onze leerlingen. Kunnen jullie dat monitoren?’
Ik zeg dan altijd: laten we bij het begin beginnen, wat zijn jullie doelen van het programma? Dan wordt het vaak stil. Uitkomsten die ik hoor zijn in de trant van ‘ze worden dan kritischer’ en ‘leerlingen zijn eigenaar van hun eigen leerproces’. Maar als een leerling een rijk aanbod krijgt, wat gebeurt er dan bij die leerling? Wat is de uitkomst? Waar zie ik aan dat een leerling kritischer wordt? Maak het eens concreet. Meestal duurt die fase best lang. Maar dat komt voor een deel, omdat scholen voor zichzelf weinig
meetbare doelen stellen.